donderdag 25 mei 2017

Juden auf der Wanderschaft, Joseph Roth, 1927.

Joseph Roth 
Mijn uitgave. In het Nederlands vertaald als Joden op drift. 
Het mooiste essay dat ik ooit gelezen heb. Het zal door mijn liefde voor Joseph Roth, én door mijn liefde voor de Joden komen dat ik dit boek direct twee keer achter elkaar heb gelezen. En er twee keer door werd meegesleept, zowel door de mooie herinneringen, als door de al bezig zijnde ellende, die alleen nog maar erger zou gaan worden.  
Roth laat zien met heel weinig woorden hoe het leven van de Joden er uitzag vóór de Tweede Wereldoorlog in Oost-Europa, het gebied waar hij vandaan kwam. En vervolgens hoe hun leven er uitzag in de grote steden waar die Oost-Joden naar toe trokken: Wenen, Berlijn, Parijs, en ten slotte Amerika. Ook toont hij in een paar schetsen de geschiedenis van de Joden in Rusland. 
Roth kwam zelf uit Brody, een stad in Oost-Galicië, dat voor de Eerste Wereldoorlog deel uitmaakte van het Habsburgse, Oostenrijks-Hongaarse Rijk.

Wat dit essay ook zo prachtig maakt, is Roths liefde voor de Joden van zijn geboortelanden. Hij richt zich niet op de West-Europeanen, die Joden verachten, of die zichzelf beter wanen omdat hun rijkdom groter is dan die van de arme Joden. Hij hoopt dat hij schrijft voor lezers voor wie hij de Oost-Joden niet hoeft te verdedigen: voor lezers 'die Achtung haben vor Schmerz, menschlicher Grösze und vor dem Schmutz, der überall das Leid begleitet; Westeuropäer, die auf ihre sauberen Matratzen nicht stolz sind; die fühlen dass sie vom Osten viel zu empfangen hätten, und die vielleicht wissen, dass aus Galizien, Russland, Litauen, Rumänien grosse Menschen und grosse Ideeen kommen; aber auch (in ihrem Sinne) nützliche, die das feste Gefüge westlicher Zivilisation stützewn und ausbauen helfen - nicht nur die Taschendiebe, die das niederträchtigste Produkt des westlichen Europäertums, nämlich der Lokalbericht, als > Gäste aus dem Osten< bezeichnet.'

Een Oost-Jood kent de sociale onrechtvaardigheid niet van het westen, niet de macht van het vooroordeel; niet de haat tegen de medemens, die erg sterk is. De Oost-Jood kijkt met weemoed naar het westen omdat hij hoopt dat hij daar kan werken en zijn talenten kan ontplooien. Hij ziet het land van Goethe en Schiller, denkt dat men daar belezen is, terwijl velen helemaal niets gelezen hebben. 
De Oost-Jood ziet niet de voordelen van zijn eigen land: de wijdte van de horizon, de kwaliteit van de mensen, de muziek, de eigen goedheid. Hij ziet, kortom, de schoonheid van het oosten niet. Ze strijden van kind af aan hartstochtelijk met God. 
Oost-Joden zijn meest marskramers, bedelaars; hij is meestal een afgezonderd iemand, heeft geen rechten, alleen plichten.
Hij hoort van anderen dat het in het westen een paradijs is; er is een wettelijke bescherming tegen pogroms, in het westen kun je minister worden, of zo rijk als Rothschild. Brieven uit het westen circuleren in het oosten en zetten jongeren aan om ook te emigreren. Als het in het westen niet goed gaat, schrijft de Jood niet naar huis.
De meesten leven vroom, naar de oude wetten. Anderen assimileren met het christendom, en verloochenen de eigen afkomst. Of ze benadrukken die juist weer sterk door het zionisme aan te hangen. 
Roth noemt sommigen van hen die wegtrekken proletarisch, 'Brotsucher'; of vluchtelingen, op de vlucht voor oorlog en revolutie. Ze hopen dat er in het Westen geen vervolging plaats vindt, dat men er verlicht is. 
Velen keren terug. 'Die Ostjuden haben nirgends eine Heimat.'
Het westen kent een 'tödliche, hygienische Langeweile der Zivilisation'. 
Roth bespreekt het verschijnsel socialisme en antisemitisme, joden zijn socialisten uit 'persönliche Notwendigkeit,' want 'in der Lebensform die der Sozialismus erkämpfen will, ist die Unterdrückung einer Rasse unmöglich.'
Er wordt nogal makkelijk gesproken over de 'onproduktieve Jood', maar de meesten werken gewoon hard. Het zijn handwerkers als loodgieters, meubelmakers, bontwerkers, vatenbinders, glazeniers en dakdekkers. Het idee van een joodse boer die samenwoont met zijn eigen varkens is net zo idioot 'wie der Traum des Ostjuden von einer Westeuropäischen Humanität.'
De trek naar het westen is sterk gegroeid door de Russische Revolutie en door de Eerste Wereldoorlog, dat wil zeggen door de ondergang van de Habsburgse Monarchie.
In het westen werden ze vooral handelaars. Niet omdat dat gemakkelijk is, want ze werden veracht. 
Ze vonden een provisorisch nieuw vaderland. De nationaliteitsgedachte is voor de joden vreemd, het is een West-Europees begrip. De Habsburgse Monarchie was het bewijs dat er een nationaliteitentheorie bestond, maar helaas hield die geen stand. Het moderne Zionisme ontstond in Oostenrijk. Het Oostenrijks parlement verving de moderne slagvelden, er werd met de mond gestreden om nationale rechten en vrijheden. 
Enkel de Joden kunnen zich niet op eigen grond beroepen. In Galicië waren de Joden noch Polen, noch Roethenen, 'der Antisemitismus aber lebte sowohl bei Deutschen als auch bei Tschechen, sowohl bei den Polen als auch bei den Ruthenen, sowohl bei den Magyaren (Hongaren, adw) als auch bei den Rumänen.'
Zijn de Joden echter niet veel meer dan een nationale minderheid, zoals de Westeuropeanen dat definiëren? 'Sie wollen gewiss nicht nur ihre >nationale Eigenart< bewahren. Sie wollen ihr Recht auf Leben, Gesundheit, persönliche Freiheit.'  Hij is niet alleen een proletariër, maar ook een cultuurdrager, 'ebenso Jude wie Europäer.' En hij heeft recht op Palestina niet omdat hij uit dat land komt, maar omdat geen enkel ander land hem wil. 
Maar eigenlijk is de Israël-gedachte Engels, het Kaïnsteken blijft de Joden bij. Ze blijven Europees, ze hebben nu eenmaal geen vaderland.
Wie is de West-Jood? De volkomen geassimileerde, die denkt nooit meer te hoeven vluchten? Voordat ze naar het Oosten trokken, waren alle Joden West-Joden. 
Joden vochten in de Eerste Wereldoorlog, Roth verwijt hen dat, vanwege de eeuwige aanpassing aan een cultuur die de hunne niet was  De vervreemding van hun eigen cultuur. 'Das nennt man dann: westliche Kultuur haben. Wer diese Kultur hat, darf bereits den Vetter verachten, der, noch echt und unberührt, aus dem Osten kommt und mehr Menschlichkeit und Göttlichkeit besitzt, als alle Prediger in den theologischen Seminaren Westeuropas finden können.'

Das jüdische Städtchen
Roth beschrijft hier Brody, en het leven van de Joodse mensen, rijk en arm. het station waar de handel plaats vindt, de rijtuigen voor de rijken en de armen (respectievelijk één, of zes passagiers), de bebaarde Joden. Van de 18.000 inwoners zijn er 15.000 joods, 8000 leven van de handel, de anderen zijn kleine handwerkers, arbeiders, waterdragers, geleerden, synagogendienaren, leraren, schrijvers, dokters, advocaten, talles-wevers, besnijders, doodgravers, grafsteenhouwers. 
Er zijn twee kerken, een synagoge en ongeveer 40 gebedshuizen. Daar wordt niet alleen gebeden maar ook de hele dag wetenschap bedreven. Zoals Europese wetenschappers dat doen in hun bibliotheken. 
Handelaren bidden vlug-vlug, en bespreken dan nog het een en ander met elkaar. Ze strijden met God en eindigen met schuldbesef. Er zijn tal van sekte-achtige groepjes in het geheel van gebedshuizen. Er is een duidelijk verschil tussen 'verlichte' joden en 'Kabbala-gläubigen', de laatste zijn aanhangers van de zogenaamde wonderrabbis. Deze man staat tussen mens en God, zelfs christelijke boeren gaan in tijden van nood naar deze rabbi om steun en troost te verkrijgen. 
Onderling is er strijd tussen de vele kampjes, vooral als een jood zich laat scheren: dat geldt als geloofsafval. 
Elke Jood 'trägt Grenzen um sich', hij is in waarheid trots, weet dat hij ooit zal zegevieren en dat hem niets gebeuren kan. als God het niet wil. De Oost-Jood veracht een afvallige vele malen sterker dan die verachting die hem zelf kan treffen. Van de mens kan hem niks geen goed toevallen, alles komt alleen van God, 'er ist ein Gottes Jude.' Maar het Zionisme maakt de Joden milder.
De Chassidim nemen een aparte plaats in. Ze lijken niet op West-Europeanen, met hun beschaafde oppervlakkigheid, ze zijn niet te imponeren met moderne technieken.
Ieder ziet 'zijn' wonderrabbijn' aan als de grootste. Deze leider leeft bescheidener dan de grootste bedelaar, giften en gaven geeft hij weg. Vrouwen zijn er niet in zijn omgeving, al verwekt hij wel kinderen omdat het zijn plicht is, het volk moet vermeerderd worden. Hij verkondigt altijd de grootheid van God. Hij bemiddelt tussen mens en mens, en tussen mens en God. Hij kent Zijn wetten, daarin verandert er niets. Wie naar hem toe komt, kan zeker zijn van zijn hulp. Hij woont vaak in rijkdom, niet om ervan te genieten, maar voor de presentatie. 
Dan vertelt Roth een anekdote van een bezoek van hem aan een wonderrabbi, hij moet 'door de keuken' heen en betaalt de ceremoniemeester veel geld. Een mooi verhaal, met deze prachtige beschrijving van de neus van de wonderrabi: 'Seine Nase sprang kräftig, wie met einem plötzlichen Entschluss, aus dem Gesicht.'
Het stadje waar deze rabbi woont kent alleen roodharige Joden, er wordt gedanst bij het feest van de Thora. Dat is geen dans van een gedegenereerd geslacht, stelt Roth vast! De Chassidim dansten met de thorarollen, drukten ze aan de borst als meisjes, 'es war im Tanz eine erotsicher Lust.' Er werd volop Met (honingwijn) gedronken. men wordt er lekker dronken. ze vergeestelijken als het ware. iets dergelijks had Roth alleen maar bij Joodse begrafenissen gezien. waarbij alle emoties geuit worden, men schreeuwt zijn smart uit om de dode, smeekt om vergeving. Zeven dagen zitten de nabestaanden op de grond in het huis van de dode. 
En de vreugde kan net zo heftig als de smart zijn, bijvoorbeeld bij trouwerijen.

Er zijn goede musici, het zijn de componisten van de volksliederen. Ze zijn erg arm. Ook de zangers en voorbidders brengen het tot grote artistieke roem. Het gaat hun meestal wat beter, omdat het om een religieus beroep gaat. 

Het zeldzaamste beroep is dat van Batlen, dat wil zeggen grappenmaker, nar. Maar ook verhalenverteller en filosoof. Een doodarm iemand, die van dorp naar dorp trekt. De beroemde Scholem Alechem was een Batlen, maar bewuster, eerzuchtiger, en overtuigd van de waarde van zijn werk. 
Scholem Alechem, 1859-1916; Joods humoristisch schrijver. In Nederland bekend van Anatevka; wordt wel de Joodse Mark Twain genoemd.
Veel Joden zijn 'episch begaafd',  vertelt Roth. Elke familie heeft wel een oom die verhalen vertellen kan.
Een echte Oost-Europese landman, komt niet naar het westen. Nooit. Hij is een halve boer, die te veel vergroeid is met zijn ploeg. Hij kan molenaar zijn, of waard, en kan niet lezen of schrijven. Hij is net wat simmer dan een boer, kan wel handelen. Houdt zich aan de wetten van de natuur. 

Roth valt het zwaar van een proletariaat te spreken. Dat komt vanwege de westerse verwijten, die jodendom en proletariaat verbinden. Een arme Jood is de conservatiefste mens onder alle armen van de hele wereld. De andere arme Oost-Europeanen zijn ervan overtuigd dat de Joden geld hebben. Maar hij heeft dat net zo min als zijn antisemitische vijanden. Hij heeft doordeweeks nauwelijks te eten, eet alleen goed op de sabbath-avond. Hij wil niet arm zijn, en speelt alsof hij rijk is. Hij bedelt niet bij rijke Joden, maar bij de wat minder rijken. Hij is trots. En God maakt de ene nu eenmaal rijk, de andere arm: zich daartegen verzetten zou verzet tegen God zijn.
Vele Joodse arbeiders horen bij de socialistische of communistische partijen van hun land. Dus het zijn Roemeense (enzovoorts) socialisten. Maar ze denken niet nationalistisch. Roth zou sommige van hen 'geistige Proletarier' willen noemen: de thora-schrijvers, makers van gebedsmantels enzovoorts. 'Konfessionelle Proletarier' kan men ook zeggen. En een grote groep van lijdende mensen: de waterdragers, meubel-inpakkers, kofferdragers, vinden nergens steun: noch in het geloof, noch in klassenbewustzijn. 
Joden zijn nooit uit op bekering. Dat is uniek. Wel hebben zich veel Slaven zelf tot het Jodendom bekeerd. Er is dus ook Slavisch bloed onder de Oost-Joden.

Wenen.
Oost-Joden in Wenen vestigden zich in de Leopoldstadt. [Dit is tegenwoordig het tweede district in Wenen en ligt op een eiland tussen Donau en Donaukanaal. Leopoldstadt is vooral bekend om het Prater, een groot park in het oosten van Wenen.]
In de tijd die Roth beschrijft is Leopoldstadt een 'vrijwillig getto.' Vele bruggen verbinden de wijk met de andere, daarover heen gaan elke dag de marskramers, borstelmakers, zakenlieden enzovoorts, die allemaal de 'unproduktive Elemente' van de Joden vormen. Over diezelfde bruggen gaan ook hun nakomelingen, die wél productief zijn, advocaat, arts, bankemployé, journalist, toneelspeler. 
Zo hip als de wijk anno nu is, zo arm was hij toen, twintiger jaren. Joden hadden grote gezinnen, die bijeen woonden in kleine huisjes. 
Niemand trekt zich hun lot aan. Het antisemitisme is een belangrijk partijprogrammapunt voor de christelijk-socialen en de Duits-nationalen. De massa van de Oost-Joden is proletariaat. 
Ze zijn aangewezen op de sociale dienst. De Joodse ondersteuning is net zo slecht als ieder andere, en Joden behandelen mede-Joden hier niet beter als de christenen doen.
De oudere bewoners van de wijk houden niet van de nieuw aangekomenen. Nog eentje die hier wil komen leven. Toch kan men hem ook niet laten verkommeren, het is immers een landgenoot. 
Dan volgt er een prachtig stuk over formulieren die Joden moeten invullen, en de problemen die dat geeft met namen en voorgeschiedenis. Een rabbi heeft het echtpaar getrouwd, is dat geldig? Man en vrouw behouden hun eigen namen, hoe moet het kind genoemd worden? Van dergelijke problemen houdt de politie niet. de Jood wordt telkens weer teruggestuurd. Er blijft hem niets anders over dan verkeerde data op te geven, mits het maar geloofwaardig is. Niemand vraagt zich af of die eisen van de politie niet idioot zijn.

Men kan marskramer of 'handelsvertegenwoordiger voor termijnacties' (Ratenhändler)  worden. Deze bespaart de mensen een tochtje naar een warenhuis in een naburige plaats, en levert op afbetaling. 
Enkele historische foto's van Wenen: boven: Wiener Praterstrasse
Orthodoxe Joden in Wenen, Karmelitenplatz,1915.
Joden, 1938; waren verplicht met verf en kwasten (midden en rechts, in overjas) door de nazi's Jood te schrijven op Joodse zaken.
Praterstrasse, nogmaals.
Weens getto, geen jaartal bekend
Weens getto, ook zonder jaartal.
Roth schildert een troosteloze Kleine Schiffgasse, waar het stinkt naar uien, petroleum, haring, zeep, afwaswater, huisraad, kookluchtjes, schimmel en delicatessen. Daar wonen kleine kleermakers, met hun grote gezinnen. Hij moet uitkijken dat hij geen klanten van de grote kleermakers weglokt. 
Er zijn ook intellectuele Oost-Joden, en zogenaamde 'Lufthändler', van wie de waren ergens op een station liggen. En zelfs zijn er Oostjoodse bedriegers. 
De Taborstraat en de Praterstraat zijn de grote straten van Leopoldstadt. De Praterstraat is haast deftig te noemen.
Taborstraat rond 1890.
In de Taborstraat zijn heel veel café's, waar ook altijd veel mensen staan, die verder niets verteren, en heel veel lawaai maken. Het is de 'Laufkundschaft.' Er wordt gesschaakt, Joden spelen goed schaak, soms ook met christenen. 'Ein guter christlicher Schachspieler kann kein Antisemit sein.'
Oost-Joden konden geen smokkelen, in ieders belang, in tijden van schaarste. Toch werden ze erom vervolgd. 

Berlijn.
Roth heeft niet veel op met Berlijn, hij noemt het een doorgangsstad. Van hieruit gaan de Oost-Joden door naar Noord- of Zuid-Amerika, of naar Nederland. Er is hier geen getto, maar een Joodse wijk. Ook hier hebben alle Joden weer last met de papieren, die nooit in orde zijn. 
Velen zitten hier nog als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, waarin zij hebben moeten strijden voor het land. Ook zitten er misdadigers, hoewel nooit moordenaars. De strijd om de papieren wordt vaak met 'misdadige' middelen gevoerd, uit nood.
Er is handel in oude kleren. 
Joachimstalerstrasse, historische opname, Berlijn 
Joachimstalerstrasse hoek Kurfürstendamm
Op de hoek van de Joachimstalerstrasse kan hij staan te doen alsof hij niets doet. Hij moet aan passanten kunnen zien of ze oude kleren te koop hebben, én of ze geld nodig hebben. Zo ja, dan koopt hij ze, en gaat ermee naar de kledingbeurs. 
Als het goed gaat met zo'n handelaar, kan hij opklimmen tot winkeleigenaar, en als het nog beter gaat, tot eigenaar van een warenhuis.
Joodse handelaar Berlijn, rond 1922.
1923, Joden in het Scheunenviertel
Joodse handelaars
Joodse handelaars 
Razzia in het Scheunenviertel
 
Foto van het Scheunenviertel; letterlijk: schurenkwartier; was voor de Tweede Wereldoorlog sloppenwijk, waar vooral de Joden woonden. Roth noemt hieruit met name de Hirtenstrasse als een troosteloze straat.
De auteur beschrijft de tempel van Salomon, die is nagebouwd door Herr Frohmann uit Drohobycz, precies op schaal. Hij trekt rond met zijn tempel om geld te verdienen.
Roth maakt kennis met cabaret en met theater, alles geïmproviseerd, Joden weten overal geld te verdienen. Hij beschrijft dit prachtige jiddische lied:
Ynter die griene Beimelach
sizzen die Mojschelach, Schlojmelach, 
Eugen wie gliehende Keulalach....
(Augen wie glühende Kohlen.)
Of dit, over Jeruzalem:
Jim, kim, Jisruleki l aheim (nach Hause)
in dein teures Land arain....
Het herinnert aan de schrijver Chaim Nachman Bialik.
Bialik in 1923; nationaal Israëlitisch dichter. (1873-1934)
Parijs.
In Frankrijk hebben de Joden het totaal anders dan in Duitsland of Oostenrijk. Het hele gedoe met de papieren ontbreekt daar, de politie is er van een 'humane slordigheid'. Wel is er de Action Francaise, de rechts-politieke variant in Frankrijk; vreugdeloze lui tot wie zich het antisemitisme beperkt. Joden hebben allerlei vrijheden, voor eigen scholen, de eigen cultuur. Joden kunnen hier vrolijk, warm en luidruchtig zijn, in tegenstelling tot die in de Berlijnse Hiertenstrasse.
Ook hier bezoekt Roth een Jiddisch theater. Een heel mooie ervaring, met een leuk contact tussen publiek en mensen op het podium.
Hij spreekt hier ook een clown, een muzikale clown die veel verdiende. 'Er war ein Clown aus überzeugung und nicht von Geburt.' Hij beheerste de klassieke muziek, componeerde. Maar was er nou heus voor een Jood de mogelijkheid ernstige muziek te maken? De enige weg die voor hem open lag was die van het circus. Zo voelde hij dat hij de traditie van zijn voorvaders niet verloochend had.

Ook in Marseille komen jaarlijks wat Joden aan uit het Oosten. Ze worden vaak tolk (Dolmetscher). Een typisch Joods beroep.
Hun doel is Zuid-Amerika; het quotum voor Noord-Amerika is al lang overschreden.
Nog weer enkelen komen in Italië terecht. De regering hier verleent studenten stipendia.
Hongarije wijst Joden principieel uit. (!)

Waarheen kunnen ze verder nog reizen?
Niet naar Spanje in elk geval. De banvloek ( de Cherem) op Joden loopt pas dit jaar (1927) af.
Misschien later nog. Spanje heeft iets wat aan het oer-land Palestina herinnert. Vele Joden voelen hier heimwee naar.

In een volgend hoofdstuk beschrijft Roth de reis van een Jood naar Amerika. Het grote voordeel van Amerika is, dat daar de neger gediscrimineerd wordt. Joden hebben hier het voordeel dat ze in elk geval niet zwart zijn.
Voorgangers van deze reizigers hebben het vaak al gemaakt in Amerika. Joden ondernemen de tocht niet graag, omdat die overzee gaat. Waar ligt 'der Misrach' (= het Oosten) dan?
Ze wisselen daar snel van naam, verengelsen die. Men kan daar assimileren.

In Rusland was de situatie aanvankelijk, dat wil zeggen, na 1917, okay. Vóór die tijd was er ook jodenvervolging, veel pogroms. Joden werden als een apart volk bejegend. Maar ook, als 'Ritualmörder', 'Zerstörer des Eigentums', 'Revolutionäre' und 'Plebs'.
Rijke, conservatieve Joden werden bestolen.
Boekje met de rechten van Joden in de Sovjet-Unie.
Zoals gezegd, anno 1927 was de situatie daar goed, het antisemitisme bestaat officieel niet meer. Men gaat het Joodse vraagstuk te lijf met de communistische theorie. Het lijkt dus wel okay, maar de oude getto's zijn nog altijd overvol. [NB AdW: een aantal partijbonzen van Bolsjewieken en Mensjewieken waren zelf ethnische Joden. De gelijkberechtiging waarover Roth spreekt lijkt niet van lange duur te zijn geweest.]
'Die alte, die wichtigste Frage stellt die Revolution überhaupt nicht: ob die Juden eine Nation sind wie jede andere; ob sie nicht weiniger oder mehr sind; ob sie eine Religionsgemeinschaft, eine Stammesgemeinschaft oder nur eine geistige Einheit sind; ob es möglich ist, ein Volk, das sich durch Jartuasnede nur durch seine Religion und die Ausnahemstellung in Europa erhalten hat, unabhängig von seiner Religion als 'Volk' zu betrachten; ob in diesem besonderen Fall eine Trennung von Kirche und Nationalität möglich ist; ob es möglich ist, aus Menschen mit ererbten geistigen Interessen Bauern zu machen; aus stark geprägten Individualitäten Individuen mit Massen-psychologie.' 
In Rusland wórdt men boer, maar  'Währned ringsum die andern Bauern erst mühselig zu schreiben und zu lesen anfangen, wälzt der Jude hinter dem Pflug die Probleme der Relativitätstheorie in seinem Hirn. 
In de 19e eeuw begon de jacht op de Joden weer.
Aanleiding was de moord op tsaar Alexander II in 1881; de Joden kregen daar de schuld van. Daarom werden zij vermoord.



In het Nawoord verschijnen ten slotte de treurige gedachten die meekomen met het verdere verloop van de geschiedenis.
De Spaanse Burgeroorlog is uitgebroken, de grootste catastrofe ooit voor Spanje.
Ook in Duitsland gaat het bijzonder slecht; Roth noemt het feit dat ook Joden antisemitische gevoelens kunnen hebben.
het erge is, dat al lang geleden geassimileerde Joden het verleerd zijn, Joods te zijn.
De toestand is ondraaglijk: men kan niet meer leven waar men nu leeft, maar men kan ook niet meer weg. 'Es gibt keine Rat, keinen Trost, keine Hoffnung. Möge man sich darüber klar sein, dass der 'Rassismus' keine Kompromisse kennt.'
Het leed is wellicht deels identiek met dat van de christenen: 'Man prügelt den Moritz Finkelstein aus Breslau, und man meint in Wirklichkeit jenen Juden aus Nazareth. Man entzieht dem jüdischen Viehhändler aus Fürth oder Nürnberg die Konzession, aber man meint einen Hirten in Rom, der die fromme Herde weidet.' 
Zo verwacht Roth dat Joden en Christenen beiden te lijden zullen hebben onder het nazisme.
Hij gelooft niet in het Zionisme, het is maar een deel van de oplossing.
De volkomen gelijkberechtiging van de Joden bij hun 'Wirtsvölker' ziet hij pas als mogelijk als de Wirtsvölker werkelijk innerlijk vrij zijn, en de waarde hebben verworven van zich werkelijk bewust te zijn van het leed dat de Joden nu hebben te doorstaan.
Maar het is nauwelijks aan te nemen dat die Wirstvölker in staat zijn tot zulke vrijheid en waarde te komen.
Slotwoord van Roth:
Den glaubigen Juden bleibt der himmlische Trost.
Den anderen das 'vae victus'. (= wee de overwonnenen; spreuk van Brennus, 390 voor Christus.)







Geen opmerkingen:

Een reactie posten