donderdag 7 januari 2016

De honden jagen niet meer, 1977; A. Alberts

\
Oorspronkelijke editie, + die van mij.
Officieel heet dit boek - ik heb het gelezen in het Verzameld Werk, een uitgave van 2007 - een roman. Dat is een wat grootse naam voor een verhaal van 60 bladzijden. Het is geschreven in 1977.
Een novelle mag het ook niet heten, want dat betreft meestal een paar hoogtepunten in een geschiedenis. Dit is een familiekroniek, hoe kort verder ook.
Ik heb het met heel veel aandacht gelezen, en het ontroerde me het meest van alle Alberts-verhalen die ik tot nu toe gelezen heb.

Wie een uitgebreide samenvatting wil lezen kijke hier: Knipsel.

Het boek begint met een troep honden die aan het jagen zijn in het bos.
 
Jagende honden.
Ze zijn op weg naar het noorden, waar de onder het groene licht van de bomen uit komen. Ze zoeken helderheid, het licht niet gezeefd door het groen van de bladeren. Eenmaal buiten het bos aangekomen, waar het helder is, zien ze een gestalte op het water beneden zich. Het is een schip, waarnaar onze aandacht zich nu verplaatst. De honden rennen terug het bos in.
..... op zoek naar helder licht

'Eindelijk was in het noorden witter licht te zien. Witter licht dan de hemel van de bladeren.'
Aan boord van het schip gaat het perspectief naar de gezagvoerder,  zijn vrouw en hun zoon Wietze. Man en vrouw spreken met elkaar, maar heel sober, en het besluit wordt genomen dat de vrouw aan land zal gaan wonen. Ze reist voortaan niet meer mee met haar man. Haar kinderen thuis, twee meisjes en 'de kleine jongen'  werden totnutoe altijd opgevangen door Age, een broer van de gezagvoerder, die ook Wietze heet. Age heeft nooit gevaren.
'De gestalte op de glinsterende vlakte was een schip op zee. Een stoomschip op een bladstille zee, met twee masten, die desnoods zeil konden dragen. Even stil als het schip zelf, want de gezagvoerder had de machine laten stoppen.'
Nog een 'zeilstoomschip' . Het soort schip bepaalt in welke tijd het speelt. Dit weten we ook uit de rijtuigen, waarin de personen zich over land verplaatsen. Het speelt zich dus vermoedelijk af rond de eeuwwisseling (1900), of eerder).
Zo zag de Spaanse kunstenaar Rafael Monleón Torres dergelijke schepen in de haven van Valencia.
De gezagvoerder vaart voortaan met koffie, hetgeen dikwijls betekent dat hij op zijn vracht moet wachten, omdat de verkopers proberen pas te verschepen tegen een zo gunstig mogelijke prijs. Toen de gezagvoerder nog hout vervoerde, had hij van dergelijke dingen nooit last.
Koffiehandel
Aan land gaat Wietze Jr. naar de zeevaartschool. Moeder en kinderen bezoeken de ouders van de gezagvoerder, die ook vroeger gevaren heeft. Ze wonen over het water. Nicht Pietje woont daar ook, zij heeft in het verleden haar man Feike verloren op zee, al is er nooit een bericht van hem gekomen. Er wordt nauwelijks over gesproken. Zij hertrouwt na vijf jaar, met een andere Feike. Neemt Oma haar dat kwalijk?
Lietz - eindelijk wordt de naam van de vrouw van Wietze genoemd - probeert met haar schoonvader over het probleem van de koffiehandel te praten. Maar ze krijgt te horen dat ze niet tussen gezagvoerder en reder in mag gaan komen. Ze zet de kwestie resoluuut uit haar hoofd.
Na jaren is het zo ver, dat Barber, de dochter van Pietje, verloofd raakt met Wietze Jr. Als de trouwdatum aan de orde komt, komt ook het verlies van vader Feike weer terug.
We zijn intussen heel wat jaren verder, en op een dag komt er een brief dat het niet goed gaat met gezagvoerder Wietze. Hij heeft een aanvaring ergens in het verre oosten gehad. Daar heeft hij als kapitein heel goed op gereageerd, maar hij ligt nu ergens ziek in de tropen.
Hij keert terug naar huis, met malaria. Lietz vangt hem op. Ze ziet hem wegzakken, en laat haar kleine jongen oom Age halen. Terwijl de kleine jongen wanhopig wacht op de pont, voelt Lietz aan de voeten van haar man 'of die nog warm waren. Omdat ze wilde dat hij nog leefde. Omdat ze van hem hield.'

De jaren van hard werken en plicht betrachten, van gescheiden van elkaar zijn, van het overwinnen van problemen, zijn voorbijgegleden. Dat is wat me zo treft in dit boek. Het wordt zonder sentimentaliteit verteld, maar toch voel je de steeds de lading.
Je verwacht 'ergens'  onheil, maar uiteindelijk niet uit deze hoek. Ik dacht dat het bij 'de kleine jongen'  zou liggen, die eigenzinnig is, en bijvoorbeeld niet intern op de zeevaartschool gaat. Hij lijkt de eenzaamheid van zijn moeder te voelen, al wordt ook dat nergens uitgesproken.
Het onheil treft uiteindelijk Wietze Sr.: die heeft elke keer iets van zichzelf achtergelaten in de streken waar hij voer. Dat maakt dat hij het niet vol heeft kunnen houden.

Het verhaal van de honden, uit het begin, wordt wel gezien als een parabel voor het hele verhaal. Dat kan best, maar ik vind het niet leuk om het boek op die manier uit te leggen. Wie dat wel leuk vindt, moet hier kijken: Kees Fens in Tirade. Fens betrekt overigens ook andere romans van Alberts bij zijn beschouwing.
Ik vond het bijzonder indrukwekkend dat in dat hondenverhaal - waar de titel vandaan komt - hetzelfde thema voorkomt als in Groen, uit de verhalenbundel De Eilanden. 
Maar ook De Bomen maken weer hun opwachting. Ik las ergens, dat  bomen altijd belangrijk zijn geweest in het oeuvre (en het leven!) van Alberts, die lange tijd in Apeldoorn heeft gewoond.
Het is veel mooier om zelf het verband te proberen te leggen tussen die prachtige bladzijden met die jagende honden, en het verhaal van de gezagvoerder Wietze en zijn familie. Zoeken naar Licht? Naar het Noorden? Eerlijk gezegd is het voor mij niet heel erg duidelijk, maar ik laat dat ook liever zo.
Deze honden jagen niet meer. 
Deze ook niet. Is de hoofdpersoon, de gezagvoerder, net als de honden in het verhaal, ook aan zijn grens gekomen? 
A.Alberts, 1911-1995. 'De zwijgzaamste schrijver van Nederland.'  Ontving in 1995 de P.C. Hooft-prijs.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten