zaterdag 26 december 2015

Wij leven en hebben geen voet aan de grond - Osip Mandelstam, 1933.

Dit gedicht, voorgelezen aan een klein groepje vrienden en bekenden onder wie zich een verrader bevond, diende als voornaamste bewijsmateriaal in de 'zaak' tegen Mandelstam na zijn arrestatie in mei 1934. Feiten en details daarover zijn te vinden in de meeslepende beginhoofdstukken van Nadezjda Mandelstams Memoires.


Wij leven en hebben geen voet aan de grond,
wij spreken alleen met een blad voor de mond,
en waar wij vertrouwelijk raken,
komt de man in het Kremlin ter sprake.
Zijn vingers zijn dik en als wormen zo vet, 
en onder zijn woorden wordt alles geplet,
zijn kakkerlakkensnorren smalen,
zijn laarzenschachten stralen.

Om hem heen het gespuis dat beweegt op zijn wens,
dunhalzige leiders, half monster, half mens.
Zij hinniken, blaffen, miauwen,
en hij alleen trekt aan de touwen,
als hoefijzers smeedt hij op bevel:
jij moet zus, jij moet zo, jij moet niet, jij moet wel!
Hangop is zijn lievelingseten,
en breed is de borst der Osseten.

november 1933.

Jozef Stalin, 1878-1953; het gedicht is een hekeldicht op hem. 
In zijn geheel, met de aantekening, overgenomen uit Neem mijn gedichten in acht, van Osip Mandelstam, bezorgd door Yolanda Bloemen en Peter Zeeman.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten