zaterdag 15 februari 2014

Aangaande Hölderlin - C.O. Jellema, 1995. Versie 2.0


Friedrich Hölderlin
Hölderlin leefde van 1770 tot 1843. Hij was een belangrijk Duits dichter en filosoof.
De reden dat ik me in hem verdiep, is nog steeds de compositie Der nächtliche Wanderer, van Reinbert de Leeuw. Ik hoopte dat begrip van het gedicht mij meer toegang zou verschaffen tot de muziek, maar dat bleek niet het geval.

Het boekje Aangaande Hölderlin is een bijzondere uitgave, die slechts in een oplage van 30 stuks verschenen is. Ik had nogal moeite het boekje te bestellen bij de bieb, maar nu ligt het toch hier op mijn bureau. Er staan maar een paar hoofdstukjes in: Een vertaling van het gedicht De eiken, een essay Over religie, en het gedicht De Rijn. En verder natuurlijk de uitleg van Jellema erbij.
Ik heb al eerder over Jellema gezegd, dat hij niet gemakkelijk te lezen is. Datzelfde geldt ook voor Hölderlin, vanwege die moeilijkheid is hij zelfs beroemd.
Toch vind ik dat Jellema hier goed te volgen is, en ben ik wel iets wijzer van hem geworden.
Hölderlin is al vrij vroeg krankzinnig verklaard. Hij was buitengewoon ontvankelijk voor krenkingen, en was op een gegeven moment zo ver dat hij zich totaal afzijdig houdt van de wereld. Hij geeft  iedereen zijn zin, buigt voor mensen etcetera. Hij doet eenvoudig niet meer mee. Officieel heet het dat hij leed aan schizofrenie. Jellema zoekt de diepere oorzaak van zijn gekte in zijn verhouding met zijn moeder. Die wilde dat hij dominee werd, terwijl Hölderlin dichter wilde zijn. De liefde - of de relatie - tot zijn moeder maakte zelfs dat hij tegenover haar het dichterschap afkraakte. Dat streed met zijn feitelijke hoogachting voor zijn dichterlijke roeping.
Zijn gekte maakte hem 'vrij', hij had een manier gevonden om niet meer gekrenkt te worden. Hij heeft meer dan de helft van zijn leven 'in der Umnachtung' - zoals het doorgaans genoemd wordt - geleefd, verpleegd door een timmermansfamilie. Zijn rol in de literatuur en filosofie was toen natuurlijk vrijwel uitgespeeld, al heeft hij nog wel gedicht in die laatste 37 jaar.

Zijn filosofie:
Hölderlin meende dat God dood was. En nu moest de mens zich bezinnen op zijn lot. Hij moest zelf een hogere eenheid zoeken in het leven. 'Een zijn met het al', daar ging het om. Zie daarvoor ook DEZE LINK. De dichters speelden een belangrijke rol in het verwoorden van die zin, de hogere samenhang. De dichter staat dicht bij de natuur, die hem de weg wijst op dit metafysische pad.

Jellema, in Aangaande Hölderlin:
In De Eiken zegt Hölderlin  dat hij die bomen benijdt omdat ze als bos een eenheid vormen, en toch zichzelf blijven. Eigenlijk draait daar alles bij hem om: gemeenschap en vrijheid.                        
Eiken
In het stuk Über Religion maakt Hölderlin verschil tussen de gewone religie, waartoe zijn moeder hem opriep, en een ander soort religie.  De gewone religie is statisch, de machthebbers van de kerk spelen er de hoofdrol, er wordt geleefd naar de letter, zelfs het beeld van Christus is dood. Wat wilde hij dan wél?
In het woord religio zit etymologisch de betekenis samenbinden. Echte religie is volgens hem een meer poëtische dan filosofische manier van denken. Het is het zoeken en verwoorden van wat samenbindt, op oorspronkelijke wijze. De natuur, de dichterlijke verbeelding, maar ook de herinnering speelt hierbij een rol: zich dingen te binnen brengen die een gevoel van eenheid doen ontstaan. De mens vindt misschien zo'n samenhang door zich zijn vroege jeugd opnieuw te binnen te brengen.
In het gedicht De Rijn spreekt hij weer daarover in beelden. De Rijn ontspringt in de Alpen, als zodanig is hij puur natuur, dicht bij de Goden - maar eenmaal beneden strekt de Duitse cultuur zich langs haar oevers uit. Natuur door cultuur begrensd, dat is weer de vrijheid in samenhang.
Niet helemaal duidelijk zijn mij de woorden rein en wijn, die ook nadruk krijgen in dit gedicht. Is Dyonisos, de God van de wijn, een betere God dan de dode Christus? Als God van het leven, tegenover die van de dood?
                                    
Rijn, natuur
Dit is genoeg, voor nu. Komt er ooit een goede cursus of lezing over Hölderlin, dan meld ik me daarvoor aan, mijn belangstelling is wel gewekt. Voorbij Reinbert de Leeuw, bedoel ik.

En tja, Der Wanderer.... Over dat gedicht weet ik nog altijd niet zo veel meer.
Dat wil zeggen.... Onze vriendin Henny kwam met een stuk aan  van Roeland Hazendonk , uit Het Parool, over de première van Der nächtliche Wanderer bij de Zaterdagmatinee.
Gewoon een goed commentaar, ik was er blij mee, en ik schaamde me haast dat ik zo'n hoofdzaak: de zwerver, dat is De Leeuw zelf -  niet zélf ontdekt had.
Nogmaals bedankt, Henny!

Om het af te leren nog één keer het gedicht van Hölderlin:


Der nächtliche Wanderer

Hu! der Kauz! wie er heult,               [Kauz: uil; ook: rare snuiter]
Wie sein Furchtgeschrei krächt.        [krächt: beukt, knettert o.i.d].
Erwürgen - ha! du hungerst nach erwürgtem Aas, 
Du naher Würger, komme, komme.

Sieh! er lauscht, schnaubend Tod -   [lauscht: luistert; schnaubend: hijgend, puffend]
Ringsum schnarchet der Hauf,          ]schnarchet: snurkt;  der Hauf: ?? stapel?]
Des Mordes Hauf, er hörts, er hörts, im Traume hört' ers,
Ich irre, Würger, schlafe, schlafe.     [irren: dwalen]

                                          
Der Kauz
Het gedicht blijft intrigeren.
















Geen opmerkingen:

Een reactie posten