vrijdag 10 januari 2014

Over God wil ik zwijgen - Meister Eckhart, preken. Vertaling C.O. Jellema

Meister Eckhart (Eckhart von Hochheim) (c. 1260 – c. 1327),  was een Duits theoloog, filosoof en mysticus.
In 2001 verscheen er van de hand van C.O. Jellema een vertaling van zijn Traktaten en Preken. De herdruk staat inmiddels in één band, ik heb destijds van Ton het deel met de Preken gekregen.
Natuurlijk was ik altijd al nieuwsgierig naar Meister Eckhart, die in veel van de hedendaagse mystieke literatuur nog genoemd wordt. Maar regelrecht gefascineerd was ik, toen deze vertaling verscheen.
Ik kende Jellema van een lezing waar ik ooit samen met Geert naar toe was geweest, een zogenaamde Crea-lezing in Amsterdam. Volgens mij ging dat over Georg Trakl, waar me niets van is bijgebleven.(Maar ik zal me er nog eens in verdiepen; ik las dat hij ook gewerkt heeft aan het front in de Eerste Wereldoorlog.)
Wel vond ik Jellema zelf een imponerend man; ik heb ook niet voor niets zijn Verzameld Werk, Gedichten en Essays, in de kast staan. Daarover volgt later nog wel meer.
Een latere uitgave dan de mijne, Traktaten en preken inéén

Meister Eckhart
Een raadselachtige Bijbeltekst is deze: 'Zalig zijn de armen van geest, want het hemelrijk is het hunne.'
Een arme van geest is voor mij iemand met een bekrompen geest; hoe kan daar een zaligspreking over gedaan worden?
Meister Eckhart legt het uit, en al lezend denk ik het soms te begrijpen; en soms daast het me, omdat de woorden mijn verstand te boven gaan.
 
Dit is wat ik ervan begrijp: iemand die denkt te weten wat God is en wat God wil, die handelt nog altijd naar zijn eigen kunnen. Nee, het gaat erom er zelf niet te zijn, en God in zich te laten werken. Paulus noemt dat genade.
Een mooie zin in dit verband is: '... Want voordat  de schepselen er waren, was God niet God, maar Hij was die Hij was.' Met andere woorden: God niet naar de menselijke maat, niet klein gemaakt door onze menselijke begrippen.
Hij is dus niet door de mens of enig ander schepsel te bevatten. "Wil de mens waarlijk arm zijn, dan moet hij zo leeg van geschapen wil zijn als hij was toen hij er nog niet was.'
Een arm mens moet ook leeg zijn van weten. Hij moet zo los en leeg zijn dat hij niet weet, noch onderkent dat God in hem werkt.
In de derde plaats moet een arm mens niet bezitten. 'Want vindt God zo een mens arm, dan werkt God Zijn eigen werk.' 
God is groter dan de maker/het begin van alle schepselen - zoals wij Hem kennen. Ook die 'toe-eigening'  van God (mijn woord) is weer een beperking van wie God is.
'Waar ik leeg ben van mijzelf en van Gods wil en van al Zijn werken en van God zelf, daar ben ik boven alle schepselen en ben noch God noch schepsel, sterker: ik ben wat ik was en wat ik blijven zal nu en altijd. (...) In dit doorbreken ontvang ik dat ik en God één zijn.'
Hier komen we op het terrein van de mysticus, die een wordt met God.
 
Het is goddelijke lectuur. Ik pretendeer niet het laatste woord erover gezegd te hebben. Integendeel. Ik heb me gebogen over een tekst die van zichzelf raadselachtig is, en die hier in elk geval van Eckhart een plausibele uitleg krijgt.
Verder blijft elke mystieke literatuur moeilijk, maar zeer de moeite waard.
 
 
Zo ziet mijn uitgave eruit: zilverkleurig. Alleen zijn dit de traktaten. 
 
Deze zaligspreking uit Mattheus 5, 3 is zo belangrijk, dat de titel van het boek hieraan is ontleend. Ik citeer nog een keer Meister Eckhart: 'Alle engelen en alle heiligen en al wat ooit werd geboren, ze moeten zwijgen wanneer de wijsheid van de vader spreekt.' 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten