maandag 6 januari 2014

De stenen - Tomas Tranströmer - Uit 17 gedichten, 1954.

De Stenen

De stenen die wij gooiden hoor ik
vallen, glashelder door de jaren. In het dal
vliegen de verwarde handelingen van het ogenblik,
krijsend van boomtop naar boomtop, komen tot zwijgen
in ijlere lucht dan het heden, glijden
als zwaluwen van bergtop
naar bergtop tot aan
de uiterste plateaus,
rakend aan de grens van het bestaan. Daar zakken
al onze daden
glashelder
naar geen andere bodem
dan onszelf.

Waarom nu juist een gedicht als dit me treft weet ik niet. Of is het dit: dat een steen iets met me doet. Steentjes leggen op een Joods graf - of tegenwoordig op welk graf dan ook; steentjes leggen op een groeiend stapeltje stenen onderweg op een wandeling; steentjes zoeken met mijn kleinkinderen, mooie gladde witte, liefst met een glimmertje erin - of anders een wat grotere, die zo lekker in de hand ligt -  een uit de kluiten gewassen ei. Of stenen verzamelen en ze op een plank uitstallen en er de naam van kennen. Al ben ik zelf daar niet van: ik ken de namen niet, en ik houd niet van verzamelingen die ik moet afstoffen.
Of een steen met een bepaalde betekenis, zoals in het boek van Henning Mankell: waarom had Hakan van Enke een steen op zijn bureau liggen, die tegelijk met hem  verdween? Ik weet het pas als ik het boek uit heb.
En wie van mijn kinderen overwoog toch ook weer om geologie te studeren? Zoals de hoofdpersoon in Nooit meer slapen....
Maar Tranströmer heeft het over andere stenen. Of zijn het dezelfde, stenen als daden?





Geen opmerkingen:

Een reactie posten